Orgels

Het Mutin/Cavaillé-Collorgel

Het instrument werd in 1910 als salonorgel gebouwd door Charles Mutin (1861-1930), die in 1898 het bedrijf van Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899) had overgenomen. Zowel Cavaillé-Coll als Mutin bouwden een groot aantal salon-orgels, het grootste en wellicht ook het meest bekende daarvan is het huidige instrument van de Sacre Cœur te Parijs.

Mutin leverde ondermeer salonorgels aan Louis Vierne en Charles Tournemire, maar zag voor deze instrumenten vooral een markt als prestigieus meubelstuk in de woningen van de (zeer) rijken. Hij gaf zelfs een catalogus uit, waarin de meest uiteenlopende meubelstijlen werden afgebeeld. Een afbeelding van het vrij sobere Hilversumse orgel is hierin echter niet opgenomen.

Het instrument werd begin 1940 aangekocht door G.W. Janssens, de toenmalige pastoor van de Hilversumse Sint-Josephparochie. Het was de bemiddeling van Marius Monnikendam, die regelmatig in uit Frankrijk afkomstige orgels handelde, die de aankoop mede mogelijk maakte. Volgens de aantekeningen die Monnikendam in zijn exemplaar van de catalogus van Mutin maakte, was het orgel daarvoor in bezit van ‘Madame Sulzbach’.

De plaatsing van het instrument werd uitgevoerd door Joseph Adema. Bij deze gelegenheid maakte men een nieuw plafond voor de orgelkast, aangezien het instrument oorspronkelijk werd afgesloten door het plafond van de ruimte waarin het stond. Omdat men het orgel in verhouding tot de kerk te klein vond voegde Adema een pneumatische kegellade toe met daarop een Fourniture IV-V. Ook plaatste men een (gebruikte) windmachine, waardoor een van de beide magazijnbalgen kwam te vervallen.

Ondanks de moeilijke periode tengevolge van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kon het orgel op 28 juli 1940 worden ingezegend, waarna Marius Monnikendam een korte bespeling verzorgde. In 1943 voegde de firma Adema-Schreurs nog een Cymbale IV-V toe, eveneens op een pneumatische kegellade. In de daarop volgende jaren vonden slechts beperkte herstellingen plaats.

Nadat op 13 februari 1994 de beslissing viel om de Sint-Josephkerk aan de eredienst te onttrekken stelde de daarna in het leven geroepen inventarisatiecommissie voor om het instrument als koororgel in de Heilig Hartkerk te plaatsen. Namens de KKOR stelde Hans van der Harst, die reeds in 1988 een eerste rapport had gemaakt, een plan op. Omdat de in 1994 gesloten Sint-Josephkerk als repetitieruimte van het Radiokamerorkest werd verhuurd, liep het orgel op de valreep nog grote verwarmingsschade op.

Bij de thans uitgevoerde overplaatsing bleek dan ook een algehele restauratie noodzakelijk te zijn. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma Adema-Schreurs, waarbij Ton van Eck namens de KKOR als adviseur optrad. Het feit dat de gemeente Hilversum het instrument inmiddels als gemeentelijk monument had aangemerkt en de drijvende kracht van de inmiddels overleden organist Cees Zeevaart, maakten dit project mede mogelijk. De orgelkast kreeg, in verband met de huidige opstelling, een nieuwe achterwand; het in 1940 aangebrachte plafond bleef gehandhaafd. Windladen en klaviatuur (inclusief de speeltafelmechaniek) werden geheel gerestaureerd; windvoorziening, pijpwerk en de overige mechanieken zijn (waar nodig) hersteld. De later toegevoegde registers werden weer verwijderd. Het gehele orgel is een zwelkast geplaatst; de frontpijpen zijn dan ook niet sprekend. De vrijstaande speeltafel bevindt zich midden voor het instrument, waarbij de organist met zijn rug naar het orgel zit. De registertrekkers zijn in terrassen aan weerszijden van de klavieren aangebracht. De registerknoppen zijn van palissander, voorzien van porseleinen plaatjes met zwarte opschriften. Het pedaal is volledig als transmissie uitgevoerd.

Overigens was de restauratie bij de presentatie nog niet geheel voltooid. Met name aan de afregeling van de mechanieken en de achterwand moest nog het nodige werk verricht worden. De achterwand is inmiddels gelakt en de afregeling bijgesteld. De dispositie luidt als volgt:

Grand Orgue
(Manuaal I, C-g3)
Récit 
(Manuaal II, C-g3)
Pédale
(C-f1)
Bourdon 16′ Cor de Nuit 8′ Soubasse 16′
Montre 8′ Viole de Gambe 8′ Flûte 8′
Bourdon 8′ Voix Céleste 8′ Basse Douce 8′
Flûte Harmonique 8′ Flûte Octaviante 4′ Trombone 16′
Salicional 8′ Octavin 2′ Tuba 8′
Prestant 4′ Quinte 2 2/3′
Tierce 1 3/5′
Basson 16′
Trompette Harmonique 8′
Basson-Hautbois 8′
Voix Humaine 8′

Koppelingen en speelhulpen (uitgevoerd als treden): Tirasse Grand Orgue, Tirasse Récit, Récit unisson (manuaalkoppel), Récit Octave grave (suboctaafkoppel II-I), Anches (trede voor de vetcursief gedrukte stemmen), Montre (trede voor de Montre), Trémolo. Balanstrede voor bediening van de zwelkast. Winddruk: 103 mm wk. Toonhoogte: a1=438 bij 18 °C. Temperatuur: evenredig zwevend.

Het Ademaorgel

Dit orgel is gebouwd in 1826 door orgelbouwer Van Dam uit Leeuwarden en heeft tot 1934 in de St.Catharinakerk te Amsterdam gestaan. In 1895 vinden er belangrijke veranderingen plaats op advies van P.J. Verheijen, organist van de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam. In 1924 wordt het gehele orgel wederom verbouwd door orgelbouwer Joseph Adema volgens advies van Dr. C. Huigens O.F.M..
De Heilig Hartkerk had tot dan toe nog geen orgel. De toenmalige pastoor  H.L. Aveskamp, kapelaan G.H. Rolf en kerkmeester G. Brouwer reizen af naar Amsterdam om een bezoek te brengen aan de inmiddels afgedankte St. Catharinakerk.  Na bespeling van het orgel is het enthousiasme gegroeid en wordt tot aankoop van dit instrument overgegaan.
Het orgel kreeg haar plaats achterin de kerk op de zangzolder en krijgt een front naar ontwerp van architect Andriessen.
Het orgel wordt op zondag 23 december 1934 opnieuw gewijd en ingespeeld door Alb. Thoenes, organist van de St. Willibrord buiten de Veste te Amsterdam. In 1959 ondergaat het orgel de periodieke schoonmaak en wordt de dispositie passend gemaakt aan de eisen van de tijd. Er wordt teruggegrepen naar de bouworde van het orgel van voor 1800. In 1972 restaureert de firma Adema-Schreurs te Amsterdam het orgel. Van dan af zijn er geen wijzigen meer aangebracht aan het orgel. De dispositie luidt als volgt:

Hoofdwerk
(Manuaal I, C-g3)
Zwelwerk
(manuaal II, C-g3) 
Pedaal
(C-f1)
Principaal 16′  Bourdon 16′ Contrebas 16′
Bourdon 16′  Principaal 8′ Subbas 16′
Praestant 8′  Viola 8′ Openbas 8′
Salicionaal 8′  Vox Coelestis 8′ Gedekt 8′ *
Holpijp 8′  Bourdon 8′ Openfluit 4′
Octaaf 4′  Quintadeen 8′ Ruispijp II
Fluit Harmoniek 4′  Viola 4′ Bazuin 16′
Quinte 2 2/3′  Roerfluit 4′ Trompet 8′ *
Octaaf 2′  Flageolet 2′ Klaroen 4′ *
Mixtuur III-IV  Mixtuur IV
Cymbale III-IV  Sexquialter II
Cornet II-III  Trompet Harmonique 8′
Trompet 8′  Fagot Hobo 8′
 Tremulant

Koppelingen en speelhulpen:

P+I, P+II, I+II, II+II 16′, I+II 16′, 2 vrije combinaties en de vaste combinaties P-MF-F-T en T.U. (tongwerken uit). Ook heeft het orgel een zogeheten automatische pedaal.
Wanneer deze speelhulp is ingeschakeld , zal het pedaal overschakelen op de registratie die de organist heeft ingesteld wanneer hij op het 2e klavier speelt. De registers die het automatisch pedaal vormen zijn: Contrebas 16′, Subbas 16′, Openbas 8′, Gedekt 8′, Openfluit 4′, P+II.
Het orgel heeft een electro-pneumatische tractuur.

De registers gemerkt met een * zijn gereserveerde registers, registers waarvan het pijpwerk nog niet in het orgel aanwezig is.

Bronverantwoording: programmaboekje van de ingebruikneming alsmede informatie van Ton van Eck;
Heilig Hartkerk 60 jaar, pastoor P.J. Zoon. Dit jubileumboek is nog steeds verkrijgbaar via het 
parochiesecretariaat.