Gij zijt niet vrij te pleiten, zedenmeester, wie gij ook zijn moogt. Want met uw oordeel over anderen veroordeelt gij uzelf. Gij die u tot rechter opwerpt, doet immers precies hetzelfde. Wij zijn het erover eens dat God terecht hen veroordeelt die zulke dingen doen. En gij die een oordeel velt over hen die zulke dingen doen en ze zelf evenzeer doet, rekent gij erop dat gij aan Gods oordeel zult ontsnappen? Of miskent gij zijn rijkdom aan goedertierenheid en geduld en lankmoedigheid, en beseft ge niet dat Gods goedheid u tot inkeer wil brengen? Met uw botte en onboetvaardige gezindheid stapelt gij voor uzelf een kapitaal van toorn op tegen de dag van de toorn, wanneer Gods rechtvaardig oordeel openbaar zal worden. Hij zal eenieder vergelden naar zijn werken, met het eeuwige leven hen die door standvastig het goede te doen streven naar onvergankelijke heerlijkheid en eer, met straf en toorn hen die weerspannig de waarheid verwerpen en de ongerechtigheid omhelzen. Kwelling en benauwdheid wacht elke mens die het kwade bedrijft, de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek; heerlijkheid, eer en vrede eenieder die het goede doet, de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek. God kent geen partijdigheid.
Alleen bij God vindt mijn ziel haar rust, van Hem komt mijn redding. Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, nooit zal ik wankelen. Zoek rust, mijn ziel, bij God alleen, van Hem blijf ik alles verwachten. Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, ik zal niet wankelen. Vertrouw op Hem, mijn volk, te allen tijde, open voor Hem uw hart, God is onze schuilplaats.
In die tijd zei Jezus: Wee u, Farizeeën! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiken, maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God. Het ene moet men doen en het andere niet verwaarlozen. Wee u, Farizeeën! Gij zijt belust op de voornaamste zetel in de synagoge en de begroetingen op de markt. Wee u! Gij zijt gelijk aan onzichtbare graven, waar de mensen overheen wandelen zonder het te weten.' Hier nam een van de wetgeleerden het woord en zei tot Hem: 'Meester, door zo te spreken beledigt Ge ook ons.' Hij antwoordde echter: 'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met een van uw vingers aan.
Een broeder die had gezondigd werd door de priester uit de kerk gezet; abba Bessarion stond op en ging samen met hem naar buiten en zei: "Ik ben ook een zondaar"... In Scetia zondigde eens een broeder. Men hield een beraad waar men ook abba Mozes bij had gevraagd om aanwezig te zijn. Maar hij weigerde om te komen. Toen liet de priester hem zeggen: "Kom, iedereen wacht op u". Hij stond op en kwam met een mand met gaten die hij met zand had gevuld en op zijn rug deed en zo droeg. De anderen die hem tegemoet kwamen zeiden tegen hem: "Wat is dat, vader?" De oude man zei: "Mijn fouten zijn bezig achter mij weg te lopen en ik zie ze niet; en ik ben vandaag gekomen om over de fouten van een ander te oordelen?" Toen ze dat hoorden zeiden ze niets tegen de broeder, maar schonken hem vergiffenis. Abba Jozef ondervroeg abba Poimen door te zeggen: "Hoe moet ik monnik worden?" De oude zei: "Als je hier en in de toekomstige wereld rust wilt vinden, zeg dan bij elke gelegenheid: Wie ben ik? En oordeel over niemand". Een andere broeder vroeg dezelfde abba Poimen: "Als ik een fout bij mijn broeder zie, is het dan beter om het te verbergen?" De oude vader zei: "Wanneer we de fouten van onze broeder verbergen, dan zal God de onze ook verbergen; wanneer wij de fouten van onze broeder naar buiten brengen; zal God de onze ook tonen".
Broeders en zusters, voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot heil van ieder die erin gelooft, allereerst de Jood, maar ook de Griek. Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, die de mens rechtvaardigt door het geloof en het geloof alleen, volgens het woord der schrift: Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven. Maar de toorn van God openbaart zich en daalt uit de hemel neer over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. Want wat een mens van God kan weten, is in feite onder hen bekend; God zelf heeft het hun geopenbaard. Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. Want ofschoon zij God kennen, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest die het inzicht verwierp werd verduisterd. Zij beweerden wijzen te zijn maar werden dwazen. De majesteit van de onvergankelijke God hebben zij verruild voor de afbeelding van de gestalte van een sterfelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren. Daarom heeft God hen prijsgegeven aan hun onreine begeerten, zodat zij hun eigen lichaam onteren. Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de Schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen.