Vrienden, het bestond vanaf het begin we hebben het gehoord en met eigen ogen gezien; we hebben het aanschouwd en onze handen hebben het aangeraakt daarover spreken wij, over het woord dat leven is. Want het leven is verschenen; het eeuwige leven dat bij de Vader was, heeft zich aan ons geopenbaard, wij hebben het gezien, wij getuigen er van, wij maken het u bekend. Wat wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon. En wij schrijven dit om ons aller vreugde volkomen te maken.
De Heer is koning, de aarde mag juichen, blij zijn de landen rondom de zee. Donkere wolken vormen zijn lijfwacht, recht en gerechtigheid dragen zijn troon. Bergen smelten als was voor de Heer, de Heerser van heel de wereld. De hemel verkondigt zijn heiligheid en alle volken aanschouwen zijn glorie. Steeds komt er licht voor de vromen, geluk voor oprechten van hart. Weest blij in de Heer gij vromen, verheerlijkt zijn heilige Naam.
Op de eerste dag van de week liep Maria Magdalena snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: 'Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.' Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen pas ging ook de andere leerling die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde,
Ik denk dat de vier evangeliën de essentiële elementen zijn van het geloof van de Kerk..., en ik denk dat de oorsprong van het evangelie zich in het evangelie van Johannes bevindt, die, om te spreken met degenen, die de genealogie hebben gedaan, begint met degene die er geen heeft. Immers Mattheus, die schreef voor de joden, die de zoon van Abraham en David verwachtten, zei: "Afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham" (1,1) en Marcus, die goed weet wat hij schrijft, zegt: “Begin van het Evangelie” (1,1) Het einde van het evangelie vinden we bij Johannes: "In den beginne was het Woord", het Woord van God (1,1). Maar Lucas bewaart ook voor degene die tegen de borst van Jezus rustte (Joh 13,25), een grotere en volmaaktere overwegingen over Jezus. Geen van hen heeft zijn goddelijkheid op een absolutere wijze getoond dan Johannes, die hem laat zeggen: ”Ik ben de weg, de waarheid en het leven”, “Ik ben de verrijzenis”, “Ik ben de deur”, “Ik ben de goede herder” (8,12; 14,6; 11,25; 10,9.11) en in de Apocalyps: "Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, de oorsprong en het einde" (22,13). Men moet dus durven zeggen dat, van alle Schriften, de evangeliën de eerste vruchten zijn, en dat van alle evangeliën, dat van Johannes de eerste vrucht is, niemand kan er de betekenis van begrijpen, als hij niet tegen de borst van Jezus leunt en van Jezus Maria als moeder heeft ontvangen (Joh 19,27)... Wanneer Jezus tegen zijn moeder zegt: "Zie hier uw zoon" en niet “Zie, deze man is ook uw zoon", is het alsof Hij wilde zeggen: "Dit is de zoon die u gebaard hebt". Immers wie dan ook tot volmaaktheid is gekomen, "leeft niet meer, maar Christus in hem" (Gal 2,20).. Is het nog nodig om te zeggen welke intelligentie wij nodig hebben, om het woord dat gelegd is in de schatten van de aarden potten, waardig te interpreteren (cf. 2Kor 4,7) in gewone taal? in deze brief, die door wie dan ook gelezen kan worden, door dit woord dat hoorbaar is door een stem en dat allen horen die hun oren eraan lenen? Want om het evangelie van Johannes precies te interpreteren, moet men in waarheid kunnen zeggen: "Wij echter hebben de gezindheid van Christus, zo weten wij alles wat God ons in zijn genade gegeven heeft” (1Kor 2,16.12).
In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht, grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Cilicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak. Toen ze dit hoorden, werden ze woedend en knarsetandden tegen hem. Maar hij, vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit: 'Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand.' Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als een man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette. Terwijl zij Stefanus stenigden, bad hij: 'Heer Jezus, ontvang mijn geest.'