In die dagen nam Hanna Samuel mee naar Silo met een driejarige stier, een efa meel en een zak wijn. Ze slachtten de stier en brachten de jongen naar Eli. Daar zei Hanna: ‘Neem me niet kwalijk, heer, zo waar u leeft, ik ben de vrouw die destijds hier bij u tot de Heer heeft gebeden. Om deze zoon heb ik gebeden, en de Heer heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd. Nu geef ik hem op mijn beurt aan de Heer, voor alle dagen die hem gegeven zijn.’ Toen knielde Eli voor de Heer,
De Heer doet mijn hart van vreugde slaan mijn God heeft mijn hoofd omhoog geheven. Nu sta ik mijn medebedingers te woord omdat ik zijn bijstand geniet. De bogen der dapperen worden gebroken de zwakken worden met kracht omgord. De rijken moeten hun brood gaan verdienen die honger leed hoeft geen werk meer te doen De kinderloze baart er zeven, de schoot van de moeder verdort. De Heer beschikt over sterven en leven, Hij leidt naar de dood en roept weer terug. De Heer schenkt armoede evenals rijkdom vernedering brengt Hij en eer. Hij de onmachtige uit het stof verheft uit het vuil de geringe; Hij geeft hem een zetel onder de vorsten. Want Hij is de Heer van de zuilen der aarde waarop Hij de aardschijf heeft geplaatst.
Bij haar bezoek aan Elisabeth sprak Maria: Hoog verheft nu mijn ziel de Heer, verrukt is mijn geest om God, mijn verlosser. Zijn keus viel op zijn eenvoudige dienstmaagd: van nu af prijst elk geslacht mij zalig. Wonderbaar is het wat Hij mij deed, de Machtige, groot is zijn Naam! Barmhartig is Hij tot in lengte van dagen voor ieder die Hem erkent. Hij toont de kracht van zijn arm; slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar verheft de geringen. Behoeftigen schenkt Hij overvloed, maar rijken zendt Hij heen met lege handen. Hij trekt zich zijn dienaar Israel aan, zijn milde erbarming indachtig. Zoals Hij de vaderen heeft beloofd voor Abraham en zijn geslacht voor altijd. Nadat Maria ongeveer drie maanden bij haar gebleven was, keerde zij naar huis terug.
De ontvangst van onze Heer wordt verbeeld door het brandende braambos die brandde zonder haar groen te verteren (Ex 3,2), zoals Maria haar goddelijke zoon ontvangen heeft zonder haar maagdelijkheid te verliezen. De Heer die in die brandende braamstruik verbleef, woonde ook in de schoot van Maria. Evenals Hij in de braamstruik afdaalde om het Joodse volk te verlossen door ze uit de handen van de tiran van Egypte te bevrijden, zo is Hij ook in Maria afgedaald om de mensen te verlossen, door ze uit de hel te trekken. De keuze die God heeft gemaakt door Maria uit alle vrouwen te kiezen om zich met ons lichaam te bekleden, wordt verbeeld door het vlies van Gideon (R 6,36v). Zoals immers alleen dat vlies de hemelse dauw heeft ontvangen, zo werd ook alleen Maria vervuld met deze hemelse dauw, waar verder geen enkel schepsel op de hele wereld waardig bevonden voor was.(...) De Maagd Maria is het vlies waar Jezus zich een kleed van heeft gevormd. Het vlies van Gideon heeft de dauw uit de hemel ontvangen, zonder dat zij beschadigd werd, en Maria heeft de God-Mens ontvangen zonder dat haar maagdelijkheid verdween.(...) Ach Jezus, Zoon van de levende God, U bent door de wil van de hemelse Vader en samen met de Heilige Geest uit de schoot van uw Vader gekomen, als een de verborgen stroom uit het zalige Paradijs. U die de diepten van onze dalen hebt bezocht en keek naar de nederigheid van uw dienares, en bent uit de schoot van een maagd voortgekomen waar door een onuitwisbare bevruchting u met uw sterfelijke lichaam bent bekleed. Ik smeek u, barmhartige Jezus, om door de verdiensten van deze Maagd, uw moeder, uw genade over mij, uw onwaardige dienaar, uit te spreiden, opdat ik vurig naar u verlang en dat door die liefde, ik u in mijn hart ontvang, en dat met behulp van die genade ik de heilzame vruchten van goede werken voortbreng. Amen.
In die dagen sprak Jesaja tot Achaz: “Vraag de Heer, uw God, om een teken, hetzij hoog aan de hemel of diep in de hel.” Maar Achaz antwoordde: “Ik vraag niet om een teken; ik wil de Heer niet op de proef stellen.” En Jesaja sprak: “Luister dan, Huis van David, is het u niet genoeg mensen te ergeren, dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn? Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken: Zie, de maagd zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen ‘Immanuël’: ‘God-met-ons’.