Toen liet Bileam zijn blik rondgaan en zag Israël gelegerd, stam bij stam. Hij werd door de geest van God gegrepen en hief hij deze orakelspreuk aan: ‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor, zo spreekt de man wiens oog geopend is, zo spreekt hij die Gods woorden hoort en ziet wat de Ontzagwekkende toont, in vervoering, met ontsloten ogen: Hoe mooi zijn uw tenten, Jakob, hoe mooi uw woningen, Israël, als palmbomen, overal verspreid, als tuinen langs een rivier, als aloë’s door de Heer geplant, als ceders langs het water. Israëls emmers lopen over, zijn zaad krijgt water in overvloed. Zijn koning wordt groter dan Agag, zeer machtig zijn koningschap. Daarop hief hij deze orakelspreuk aan: ‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor, zo spreekt de man wiens oog geopend is, zo spreekt hij die Gods woorden hoort, die weet wat de Allerhoogste weet en ziet wat de Ontzagwekkende toont, in vervoering, met ontsloten ogen: Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster komt op uit Jakob, een scepter uit Israël.
Toon mij uw wegen, Heer, En maak mij uw paden bekend; Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij, want U bent de God die mij redt. Denk aan uw barmhartigheid, Heer, aan uw liefde door de eeuwen heen. maar denk met liefde aan mij. en laat uw goedheid spreken, Heer. Goed en rechtvaardig is de Heer, Hij wijst zondaars de weg, Wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan.
Op een zekere dag ging Jezus naar de tempel, en toen Hij daar aan het onderrichten was, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk Hem de vraag stellen: 'Welke bevoegdheid hebt Gij om dit alles te doen? En wie heeft U die bevoegdheid dan gegeven?' Jezus antwoordde hun: 'Ik zal u ook een vraag stellen, en als gij Mij daar antwoord op geeft, dan zal Ik u op mijn beurt zeggen krachtens welke bevoegdheid Ik dit alles doe. Het doopsel van Johannes, waar was dat vandaan? Van de hemel of van de mensen?' Zij beraadslaagden onder elkaar: 'Als wij zeggen: van de hemel, dan zal Hij tegen ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan geen geloof geschonken? Als we zeggen: van de mensen, dan hebben wij het volk te vrezen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.' Ze gaven Jezus dus ten antwoord: 'Wij weten het niet.' Toen zei Hij op zijn beurt tot hen: 'Dan zeg Ik u evenmin krachtens welke bevoegdheid Ik zo handel.
De Zoon die op de Vader lijkt, hoort bij de Vader. Hij komt van Hem, deze Zoon kan men met Hem vergelijken, want Hij is aan Hem gelijk. Hij is zijn gelijke, deze Zoon vervult dezelfde werken als Hem (Joh 5,19)... Ja, de Zoon vervult de werken van de Vader; daarom vraagt Hij ons om te geloven dat Hij de Zoon van God is. Hij kent zichzelf geen titel toe die niet bij Hem past; niet door zijn eigen werken leunt Hij op deze aanspraak. Neen! Hij getuigt ervan dat het niet zijn eigen werken zijn, maar die van zijn Vader. En Hij bewijst zo dat zijn acties voortkomen uit zijn goddelijke geboorte. Maar hoe zouden de mensen in Hem de Zoon van God kunnen hebben herkend, in het mysterie van dat lichaam dat Hij aanvaard had, in deze mens geboren uit Maria? Om het geloof in hun hart door te laten dringen, werden al die werken door de Heer vervuld: "Als Ik de werken van mijn Vader doe, ook al wilt u Mij niet geloven, geloof dan tenminste wat Ik doe" (Joh 10,38). Als de nederigheid van zijn lichaam een obstakel lijkt om in zijn woord te geloven, dan vraagt Hij ons om tenminste in zijn werken te geloven. Waarom zou het mysterie van zijn menselijke geboorte ons belemmeren om zijn goddelijke geboorte te zien?... "Als u toch niet in Mij wilt geloven, geloof dan tenminste wat Ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in Mij is en dat Ik in de Vader ben." Zo is zijn natuur die Hij vanaf zijn geboorte bezit; zo is het mysterie van een geloof dat ons het heil verzekert: verdeel hen die één zijn niet, ontneem de Zoon zijn natuur niet, en verkondig de waarheid van de levende God, geboren uit de Levende God... "De levende Vader heeft Mij gezonden, en Ik leef door de Vader; zo zal wie Mij eet, leven door Mij" (Joh 6,57). "Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf; dat heeft de Vader Hem gegeven" (Joh 5,26).
Zo spreekt de Heer: Woestijn en steppe zullen zich verheugen, jubelen en bloeien de dorre vlakte. Pronken zal zij met de lelies, van blijdschap jubelen en juichen. De glorie van de Libanon valt haar ten deel, de luister van Karmel en Sjaron. Zij zullen de glorie van de Heer aanschouwen, de luister van onze God. Maak slappe handen sterk, geef kracht knikkende knieën. Spreekt tot allen die de moed verloren hebben: Vat moed en vreest niet: Uw God komt om de wraak te voltrekken, God komt om te vergelden en om u te redden. Dan gaan de ogen van blinden weer open en zullen de oren van de doven geopend worden. De lamme zal springen als herten en jubelen de tong van de stomme. Ja, in de steppe zullen beken ontspringen, rivieren in de woestijn. En degene die verlost door de Heer verlost zijn, zullen erover terugkeren. Jubelend komen zij naar de Sion, hun hoofden omgeven met eeuwige vreugde. Zij zullen vreugde verkrijgen en blijdschap, en pijn en gejammer nemen de vlucht.