Ik schrijf u, kinderen, dat uw zonden vergeven zijn ter wille van de naam van Jezus Christus. Ik schrijf u, vaders, dat gij Hem kent die er was vanaf het begin. Ik schrijf u, jonge mannen, dat gij de boze overwonnen hebt. Nogmaals, kinderen, ik schrijf u, dat gij de Vader kent. Ik schrijf u, dat gij Hem kent die er was vanaf het begin. Ik schrijf u, jonge mannen, dat gij sterk zijt. Gods woord woont in u en gij hebt de boze overwonnen. Verliest uw hart niet aan de wereld of aan de dingen in de wereld! Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is het begeren van de lust en het begeren der ogen en de hovaardij van het geld het komt niet van de Vader maar van de wereld. En die wereld gaat voorbij met heel haar begeerlijkheid, maar wie de wil doet van God blijft in eeuwigheid.
Huldigt de Heer, alle stammen en volken huldigt de Heer om zijn glorie en macht Huldigt de Heer om de roem van zijn Naam. Beeft voor de Heer, alle mensen op aarde. Huldigt de Heer om de roem van zijn Naam En treedt met offers zijn voorhoven binnen; Gaat Hem aanbidden in heilige gewaad, Beeft voor Hem, alle mensen op aarde Zegt tot elkander: de Heer regeert. Onwrikbaar heeft Hij de aarde geschapen, de volken bestuurt Hij met billijkheid.
In die tijd was er een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het Kind tot allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten. Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het Kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.
In de heilige Schriften is Christus de ware Zon en de ware Dag; daarom is voor de christenen geen enkel uur uitgesloten, zonder ophouden en altijd moet men God aanbidden. Laten we, omdat we in Christus zijn, dat wil zeggen in het ware licht, gedurende de dag smeken en bidden. En wanneer volgens het tijdsverloop de nacht na de dag terugkomt, verhindert niets van de nachtelijke duisternis ons om te bidden: voor de kinderen van het licht (1Tes 5,5) is het altijd dag, zelfs ’s nachts. Wanneer is degene die het licht in zijn hart heeft, dan zonder licht? Wanneer ontbreekt dan de zon, wanneer is het dan geen dag meer voor degene voor wie Christus Zon en Dag is? Verlaten we het gebed dus niet tijdens de nacht. Zo verkreeg Hanna, de weduwe, de gunst van God door te volharden in het gebed en in het waken, zoals er in het Evangelie staat geschreven: “Ze was altijd in de tempel en diende God dag en nacht met vasten en bidden”... Dat de luiheid en de nonchalance ons niet verhinderen om te bidden. Door de barmhartigheid van God zijn we herschapen in de heilige Geest en wij zijn herboren. Laten we dus al zijn wat we zullen worden. Wij moeten in een koninkrijk wonen waar er geen nacht meer bestaat, waar de zon onafgebroken zal schijnen, laten we nu al waken gedurende de nacht alsof het volop dag is. Wij zijn tot gebed geroepen en om God in de hemel onafgebroken te danken, laten we nu al beginnen om zonder ophouden te bidden en hierbeneden al dank te zeggen.
Vrienden, hoe weten wij dat wij God kennen? Er is maar één bewijs: dat we ons houden aan zijn geboden. Wie zegt dat hij Hem kent, maar zich niet houdt aan zijn geboden, is een leugenaar; in zo iemand woont de waarheid niet. Maar in een mens die Gods woord bewaart, heeft zijn liefde werkelijk haar volmaaktheid bereikt; dan weten we zeker dat we 'in Hem' zijn. Wie aanspraak maakt op verbondenheid met God, moet leven juist zoals Christus geleefd heeft. Vrienden, ik leg u geen nieuw gebod op. Het is het oude gebod dat gij altijd gehad hebt; het is de boodschap die gij vanaf het begin hebt gehoord. Toch is het ook weer een nieuw gebod, en dat geldt van Christus maar ook van u, want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds. Wie zegt in het licht te zijn, maar zijn broeder haat, die is nog steeds in duisternis. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val. Maar wie zijn broeder haat is in duisternis. Hij tast in het donker en weet niet waarheen zijn weg hem voert, want de duisternis heeft hem blind gemaakt.